Zaaltekst: 'The clever kids are coming' - 2014
Vraagt u zich af waarnaar u nu in feite staat te staren wanneer u een werk van Niels Vaes in ogenschouw neemt? Dan mag u er uiteraard zeker van zijn dat de kunst in dit geval zijn werk al heeft gedaan. Zo’n zoektocht naar enige houvast betekent dat de toeschouwer zijn complete kennisdiscours nagaat om herkenningspunten – ijkpunten – te ontdekken. Welke objecten of verhalen zijn bijgebleven? Waaraan bent u verknocht? Waarmee wordt u dagelijks geconfronteerd? En met welke van al die zaken kan u aan de slag om het werk dat u voor u heeft betekenis te geven?
Om u even ter hulp te schieten: deze tentoonstelling omvat werken uit drie categorieën. Ten eerste zijn de schilderwerken op glas waarin de dualiteit tussen figuratie en abstractie een niveau haalt waarop de kunstenaar zich voorheen nog niet heeft begeven. Daarnaast zijn er de uiterst abstracte schilderwerken die refereren naar banale en voor de hand liggende structuren en op die manier ook verwijzen naar de popart. U moet weten dat de composities met de bolletjes tot stand komen met behulp van rubberen voetmatten. Objecten waaraan wij letterlijk onze voeten afvegen. Tot slot zijn er de sculpturen die hun betekenis ontlenen aan objecten en concepten die vanuit uitheemse culturen naar onze populaire cultuur getransponeerd is.
Inspiratiebronnen zijn enerzijds kunstenaars zoals Gerhard Richter en Glenn Brown*. Anderzijds graait Vaes gretig uit de bonte verzameling van betekenisdragers gegenereerd door onze populaire cultuur. Aldus positioneert Vaes zichzelf als een onderzoeker en observator. In die rol neemt hij de functie van al dan niet banale objecten onder de loep om vervolgens tot de essentie van de te gebruiken materialen te komen? Vaes ambieert een niveau waarop u het narratieve kan loslaten. Trivialiteit blijkt de basis voor geheel nieuwe betekenissen.
Hier blijft het niet bij. In zijn nieuw werk zoekt Vaes zeer nadrukkelijk de confrontatie op met de landschapsschilderkunst. U zou kunnen stellen dat hij het landschap tot zich laat komen, aangezien elke vorm van imitatie ontbreekt. Het is namelijk de spontaniteit van de verf die primeert op de exacte compositie. In deze context spreekt Vaes over een opwaartse kracht omdat hij de verf in eerste instantie laat leiden door de zwaartekracht en op die manier het beeld laat ontstaan. Als kunstenaar is hij even geen manipulerende factor. Mysterie – ünheimlichkeit? – primeert in deze schilderwerken en dit geldt ook voor zijn sculpturen. Al is zijn ingrijpen als kunstenaar daar veel groter. Vertrekkende vanuit iconische concepten, zoals de totempaal er eentje is, werkt hij een afgelijnde structuur uit waar u als toeschouwer uiteindelijk mee aan de slag moet. Vorm leidt vanaf dat moment tot interpretaties die los staan van hetgeen de totempaal is.
Wat Niels Vaes dus doet, is een duidelijk spanningsveld creëren tussen deze drie categorieën. Bijgevolg doet de tentoonstelling waar al deze betekenisdragers samen te bewonderen zijn, op het niveau van figuratie en abstractie, een vreemdsoortige dialoog ontstaan. Misschien is frictie een term die de lading beter dekt, want in dit geval geeft de kunstenaar zijn toeschouwers iets mee dat hun in de kleren kruipt. Hij speelt een spel met het herkenbare en het onherkenbare en waarvan de toeschouwer zal merken dat het zijn of haar brein heroriënteert. Zodra dit het geval is, mag u er van overtuigd zijn dat de kunst en de kunstenaar zijn taak uitstekend heeft volbracht.
Gunther Truijen
* De auteur van deze tekst wil graag toevoegen dat er, in de werken van Vaes, ook invloeden van Barnett Newman (auteur van o.m. de vier schilderijen Who’s Afraid of Red, Yellow and Blue) te ontwaren zijn.